Plan: | Achter de Banken |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.BP2020000066-VG01 |
De Bunte Vastgoed Zuid B.V. wenst tussen en achter de Hoge Ham 85-89 te Dongen tien patiowoningen en een appartementsgebouw (zes appartementswoningen) te realiseren. De locatie ligt in het bouwblok tussen de Hoge Ham, de Mgr. Poelsstaat, de Min. Aalberselaan en de Mgr. Ariënsstraat. Momenteel is het terrein deels in gebruik als parkeerterrein en groenvoorziening.
Voor de locatie vigeert het bestemmingsplan 'Centrum' (vastgesteld op 24 oktober 2013). De gronden hebben hierin de bestemming 'Kantoor'. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan. Door middel van een nieuw bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied bevindt zich tussen de Hoge Ham, de Mgr. Poelsstraat, de Min. Aalberselaan en de Mgr. Ariënsstraat in het centrum van de kern Dongen. De directe omgeving wordt gekenmerkt door diverse functies, zoals wonen (voornamelijk appartementen en geschakelde woningen), detailhandel en dienstverlening. Direct ten westen van het plangebied zijn onlangs zes vrijstaande woningen gerealiseerd.
Verderop bevinden zich de karakteristieke koepelkerk, diverse horecazaken en een middelbare school. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Luchtfoto)
De locatie omvat meerdere percelen of delen daarvan (DGN01 - B - 2000, DGN01 - B - 2135 en DGN01 - B - 3303) en kent een oppervlakte van ca. 5.000 m2. De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer geschiedt momenteel vanaf drie bestaande toegangswegen van de Hoge Ham (zie figuur 1.2). Voor het huidige gebruik als toegangsweg is een erfdienstbaarheid gevestigd. De wegen worden in de huidige situatie gebruikt om centrumvoorzieningen aan de Hoge Ham (de hoofdroute) vanaf de achterzijde te ontsluiten. De centrumvoorzieningen beschikken hier over eigen parkeerterreinen.
De Hoge Ham vormt samen met de Lage Ham, Sint Josephstraat, Eindsestaat en de Kerkstraat een van de oorspronkelijke bebouwingslinten van waaruit Dongen is opgebouwd. De karakteristieke lintpatronen in de directe omgeving van het plangebied zijn nog duidelijk herkenbaar.
Figuur 1.2 Ontsluiting via de bestaande toegangswegen aan de Hoge Ham (Bron: Google Maps)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Centrum' (vastgesteld op 24 oktober 2013) van toepassing. De verbeelding hiervan is weergegeven in figuur 1.3. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Kantoor'. De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Ter signalering is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' opgenomen. Voor het gedeelte aan de Hoge Ham is tevens de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' van toepassing. Deze aanduiding voorziet onder meer in het wijzigen van de huidige bestemming naar Wonen teneinde de ter plaatse aanwezige open ruimte in te vullen. De bouw van de zes appartementen zou in beginsel via deze weg planologisch mogelijk gemaakt kunnen worden.
De beoogde realisatie van de tien patiowoningen valt echter buiten deze gebiedsaanduiding. Derhalve wordt, ten behoeve van het totale plan, voorliggend bestemmingsplan opgesteld en zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd.
Figuur 1.3 Bestemmingsplan 'Centrum' met aanduiding plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied (figuur 2.1) bevindt zich achter de Hoge Ham te Dongen. Het betreft een binnenterrein omringd door achtertuinen, woningen, kantoorpanden en detailhandelszaken. Het plangebied is voor ca. 60% verhard en gedeeltelijk in gebruik als parkeerterrein ten behoeve van de bestaande kantoren. Het overige gebied bestaat voornamelijk uit bomen, struiken en hagen. De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer geschiedt momenteel vanaf drie bestaande toegangswegen van de Hoge Ham. Een aantal afbeeldingen van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied in geel (Bron: Luchtfoto)
Figuur 2.2 Afbeeldingen plangebied en omgeving
De Bunte Vastgoed Zuid B.V. wenst in het plangebied aan de Hoge Ham tien patiowoningen en een appartementsgebouw (6 appartementswoningen) te realiseren. De kavels van patiowoningen 1 t/m 5 liggen in het meest noordelijke gedeelte van het plangebied en worden bestempeld als type A, de kavels van patiowoningen 6 t/m 10 worden bestempeld als type B. Het appartementsgebouw bevindt zich aan de straatzijde. Daarnaast worden 59 parkeerplaatsen gerealiseerd (exclusief parkeren op de kavel bij de woningen). De doelgroep die de initiatiefnemer voor ogen heeft zijn 50-plussers en senioren die graag gelijkvloers willen wonen in het centrum van Dongen.
De inrichtingstekening is weergegeven in figuur 2.3. Tabel 2.1 toont het stedenbouwkundig programma. Het totale initiatiefplan is opgenomen als bijlage 1.
Figuur 2.3 Inrichtingstekening plangebied toekomstige situatie (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Tabel 2.1 Stedenbouwkundig programma (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Patiowoningen - type A
De kavels van patiowoningen 1 t/m 5 bevinden zich in het meest noordelijke gedeelte van het plangebied, grenzend aan de tuinen van de woningen aan de Min. Aalberselaan en de Mgr. Ariënsstraat. De vijf woningen op deze kavels worden in eenzelfde rooilijn gebouwd en bestaan uit een hoofdbouwgedeelte, een laagbouwgedeelte en een erker. De maximale bouwhoogte ligt op 6,738 meter vanaf maaiveld. In tegenstelling tot de patiowoningen van type B hebben de patiowoningen van type A een berging in plaats van een garage. Deze berging is in vergelijking kleiner qua oppervlak en de woningen hebben ten opzichte van elkaar een ietwat andere voorgevel. De plattegronden en aanzichten van de patiowoningen van type A worden weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Patiowoningen - type A (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Patiowoningen - type B
De kavels van patiowoningen 6 t/m 10 bevinden zich ten zuiden van de patiowoningen van type A. De vijf woningen worden net als bij de patiowoningen van type A in eenzelfde rooilijn gebouwd en bestaan uit een hoofdbouwgedeelte, een laagbouwgedeelte en een erker. De maximale bouwhoogte ligt op 6,758 meter vanaf maaiveld. Dit is iets hoger dan bij de patiowoningen van type A. Ook zit het verschil in de aanwezigheid van een garage in plaats van een berging. Zoals ook af te lezen is in tabel 2.1 hebben deze woningen ook een groter (bruto) vloeroppervlak. De plattegronden en aanzichten van de patiowoningen van type B worden weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.5 Patiowoningen - type B (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Appartementsgebouw
Het appartementsgebouw wordt gerealiseerd aan de straatzijde van het plangebied, tussen de bestaande bebouwing van Hoge Ham 85 en Hoge Ham 89. In het pand zullen in totaal zes appartementen gerealiseerd worden: twee op de begane grond, twee op de eerste verdieping en twee op de tweede verdieping. Elk appartement bevat twee slaapkamers, een woonkamer/keukengedeelte, een badkamer, een berging en een entree/garderobegedeelte. De maximale bouwhoogte ligt op 9,175 meter. De plattegronden van de appartementen worden weergegeven in figuur 2.6. De gevelaanzichten worden weergegeven in figuur 2.7.
Figuur 2.6 Plattegronden appartementen (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Figuur 2.7 Gevelaanzichten appartementsgebouw (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Sfeerimpressie
Een sfeerimpressie van de beoogde ontwikkeling is weergegeven in figuur 2.8.
Figuur 2.8 Sfeerimpressie (Bron: De Bunte Vastgoed Zuid)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Toetsing
De SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
In het plangebied worden tien woningen en een appartementsgebouw (6 appartementswoningen) gerealiseerd. Ten behoeve van de woningen worden voldoende parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen aangelegd.
De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11 woningen. Wonen is niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsregeling op de locatie. Hierdoor is voor deze functie sprake van een stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.1.6 Bro. Parkeerplaatsen worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling.
Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk gerealiseerd moeten worden binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
Kwantitatieve behoefte
De relevante regio voor wonen is de subregio Dongen e.o. binnen de regio Midden Brabant (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen)
In de Regionale Agenda Wonen (december 2016) zijn de ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit in beeld gebracht (figuur 3.2). Voor de regio Midden-Brabant ligt de indicatie voor toename in de woningvoorraad op 19.750 woningen in de periode 2017-2029.
Figuur 3.2 Indicatie van de toename van de woningvoorraad op regionaal niveau
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
Ook voor specifiek de gemeente Dongen bestaat een indicatie voor de toename in de woningvoorraad. In figuur 3.3 is af te lezen dat de gemeente Dongen een woningbouwopgave heeft van ruim 1.010 woningen in de periode 2017-2029.
Figuur 3.3 Indicatie toename woningvoorraad per gemeente (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De bouw van tien patiowoningen en zes appartementen (totaal 16 extra woningen) ligt binnen de benodigde capaciteit voor de korte en lange termijn voor de regio Midden-Brabant en de gemeente Dongen. Er is daarom behoefte aan nieuwe harde plancapaciteit.
Kwalitatieve behoefte
Uit de Brabantse Agenda Wonen 2017 blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij herontwikkeling. Plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties.
Gezien de demografische ontwikkelingen, sociaal-maatschappelijke trends en de veranderende woningmarktomstandigheden zal de realisatie van woonruimte in het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – extra inspanningen blijven vragen.
De kwalitatieve behoefte van het planvoornemen bestaat uit een verbetering van het woningaanbod en een verbetering van het aanzicht van de buurt. De nieuw te bouwen appartementen voldoen aan de eisen van de huidige tijd en sluiten aan bij de wensen en eisen van de te huisvesten doelgroep. De doelgroep die de initiatiefnemer voor ogen heeft zijn 50-plussers en senioren die graag gelijkvloers willen wonen in het centrum van Dongen. Bovendien wordt door de realisatie van een stedenbouwkundig accent aan de Hoge Ham de toegang tot de buurt en het achterterrein verbeterd en benadrukt. Tot slot is het bouwplan gelegen in bestaand stedelijk, of stedelijk concentratiegebied. Hiermee voldoet het planvoornemen aan het voornemen voor verdere verstedelijking hiervan. Door de toekomstige woningen grotendeels op de locatie op een achterterrein en met een beperkte bouwhoogte te bouwen wordt de ruimtelijke impact van het plan beperkt.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt binnen het 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voor de toets aan de regionale afspraken zoals genoemd in artikel 3.42 wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.
De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het binnenterrein wat in gebruik was en bestemd is voor centrumactiviteiten wordt herontwikkeld tot een woongebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze, bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De openbare ruimte is zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast wordt er voldoende groen aangelegd als infiltratiemogelijkheid voor regenwater. Dit groen levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het
principe van 'migratiesaldo-nul'.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
Het plangebied aan Hoge Ham 89 te Dongen is op de structuurvisiekaart (3.5) aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied'. Verder ligt de locatie binnen 'Kwaliteit II' van het versterken van het karakter van bebouwingslinten binnen het aspect cultuurhistorie. Daarnaast staan beheer en onderhoud van bestaande woongebieden en de versterking van het centrumgebied hoog in het vaandel. Leefbaarheid en beleefbaarheid worden gezien als belangrijke aandachtspunten.
Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Dongen (Bron: Gemeente Dongen)
De cultuurhistorische bebouwingslinten hebben een zeer hoge waardering gekregen. Het bebouwingsbeeld van de Hoge Ham bestaat overwegend uit vrijstaande, een- en tweelaagse bebouwing, met de nokrichting parallel aan de straat en een eenvormige rooilijn. De bebouwingslinten en ontginningsassen zijn bepalend voor de ruimtelijke structuur van de gemeente en dienen als zodanig behouden te blijven.
Wat betreft de cultuurhistorische waarde van de bebouwingslinten in de gemeente wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën: kwaliteit zeer hoog, hoog en redelijk hoog. Behoud en versterking van deze kwaliteiten is van groot belang. Belangrijkste ruimtelijk en functionele kenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van de linten zijn het kenmerkende gedifferentieerde bebouwingspatroon met karakteristieke (historische) bebouwing, variatie in functies en gebruik en beeldbepalende groenelementen van (open) particuliere kavels en erven en structuren in de openbare ruimte. Ontwikkelingen met betrekking tot functieveranderingen en nieuwe bebouwingselementen kunnen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de bebouwingslinten onder druk zetten. Nieuwe ontwikkelingen zullen daarom te allen tijde binnen de kleinschalige context van de linten moeten worden bezien. Grootschalige ontwikkelingen zoals glastuinbouw passen daar bijvoorbeeld niet bij. De welstandsnota, waarin de waarden van de bebouwingslinten zijn beschreven en waarin gebiedsgerichte welstandscriteria voor de bebouwingslinten zijn gegeven, vormt hiervoor samen met groenstructuurplannen het toetsingskader.
De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden (figuur 3.6):
• Historische lintbebouwing;
• Dorpswonen;
• Woongebieden;
• Bedrijventerreinen.
Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'historische lintbebouwing'. In deze paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Figuur 3.6 Deelgebieden Dongen met aanduiding plangebied in geel (Bron: Gemeente Dongen)
Historische lintbebouwing
De kern Dongen is ontstaan als een agrarische nederzetting. Het dorp ontwikkelde zich in aansluiting op het oorspronkelijke bebouwingslint van de Lage Ham – Hoge Ham - Eindsestraat en de bebouwing in de omgeving van de Protestantse Kerk aan de Kerkstraat. Langs de oudere hoofdwegen en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan. Veel van deze bebouwingslinten is bewaard gebleven. De linten vormen een driehoekige structuur waarbinnen het centrum is gegroeid en waar omheen de latere woonwijken zijn gerealiseerd. Vanwege het historische belang dat de Donge en het beekdal van de Donge hebben gehad voor het ontstaan en de ontwikkeling van Dongen wordt ook dit gebied bij de historische laag gerekend.
Hoge Ham centrum (tussen Gasthuisstraat en Kanaalstraat)
Het plangebied bevindt zich aan het gedeelte van de Hoge Ham tussen de Gasthuisstraat en de Kanaalstraat. Het beleid dat hier wordt gevoerd is enerzijds gericht op het behouden en versterken van diversiteit in bebouwing en uiterlijk en anderzijds op het aanmoedigen van contrasten. Hier zal in het plan rekening mee gehouden moeten worden.
Bebouwing en omgeving
Hoge Ham centrum is onderdeel van een lange, oorspronkelijk agrarische, ontginningsas waaraan Dongen is ontstaan. De Hoge Ham kenmerkt zich door een historische lintbebouwing met grote formele panden gemengd met panden van recentere datum (na de oorlog tot nu). Het historische bebouwingspatroon heeft een grillig, informeel rooilijn verloop. Karakteristiek is de variatie in ruimtes tussen- en achter de panden, die voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Aan de Hoge Ham zijn in de tijd steeds meer voorzieningen gevestigd waardoor het lint het centrum van Dongen is geworden. Naast de winkels, horeca, banken en kleinschalige bedrijvigheid aan het lint bevinden zich achter het Lint verschillende supermarkten en zelfs een winkelplein (het Looiersplein). De grootste concentratie van centrumvoorzieningen ligt tussen de Geer en het Looiersplein. Het centrum wordt als het ware opgespannen tussen de Laurentiuskerk aan de noordwestzijde en de St. Josephkerk aan de zuidoostzijde. Aan de zuidkant van de Hoge Ham zijn de tussenruimtes ter hoogte van de Laurentiuskerk en het park zeer ruim.
Massa en vorm
Beeldbepalend zijn de grote, formele panden uit verschillende perioden en bouwstijlen. Over het algemeen bestaan deze uit één of twee lagen met kap. De kapvormen kennen veel variatie: zadeldaken, wolfsdaken, schilddaken en mansardedaken in langs- en haaksrichting. De verdiepinghoogte en nokhoogte van de panden zijn vrij hoog. Een aantal van de grotere panden heeft meer ruimte om zich heen. Bij de aaneengesloten bebouwing zijn de individuele panden duidelijk herkenbaar door bouwstijl, bouwhoogte, gevelindeling, materiaalgebruik en verspringingen in de rooilijn. De nieuwere bebouwing wordt gekenmerkt door een strakkere sobere uitstraling. Meestal bestaan ze uit twee of drie lagen zonder kap. Door het formaat en de gevelindeling hebben deze panden een meer horizontale geleding. Dit past minder goed bij de verticale geleding en ritmiek van de historische lintbebouwing. Een aantal nieuwe invullingen grijpt duidelijk terug op de vormentaal van de historische bebouwing, daarnaast komen modernere architectuurstijlen voor.
Detaillering, kleur en materiaal
In het bebouwingslint staan veel panden met oude, originele gevels en detaillering. Bijvoorbeeld speklagen, lateien, daklijsten, diepe neggen, luiken, etc. Zowel bij de oude als nieuwe bebouwing komen naast baksteen andere gevelmaterialen voor, zoals stucwerk en hout.
De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2016-2025 voorziet in de bouw van in totaal 1.100 woningen.
De beoogde ontwikkeling valt binnen het bestaand bebouwd gebied. Ook valt het plangebied binnen een cultuurhistorische kwaliteitzone volgens de gemeentelijke structuurvisie. Deze vormt een beeldbepalend, markant element binnen het bebouwingslint. Door middel van rooilijnen, materialisering en positionering van de woning wordt aangesloten bij het straatbeeld en de historische elementen uit de omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 16 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit wijzigingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het verkeersbeleidsplan van de gemeente Dongen ('Actualisatie Verkeersbeleidsplan; Werkdocument 2 Integraal beleid', juli 2013). Conform dit beleid wordt de bovenkant van de bandbreedte aangehouden. Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in het centrum aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De bereikbaarheid van het plangebied per gemotoriseerd verkeer is goed. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Hoge Ham. De Hoge Ham is een erftoegangsweg (maximum snelheid: 30 km/u), ter hoogte van het plangebied is de winkelstraat een eenrichtingsweg in zuidoostelijke richting. In zuidoostelijke richting sluit de Hoge Ham aan op de Sint Josephstraat en vervolgens de Vennen en Eindsestraat. Binnen circa 10 minuten kan zo de N260 worden bereikt (provinciale weg die de plaatsen Tilburg, Gilze, Alphen, Baarle-Hertog en Baarle-Nassau met elkaar verbindt).
Openbaar vervoer
Aan de Mgr. Schaepmanlaan, op 4 minuten loopafstand van het plangebied, ligt een bushalte waar bussen in de richtingen van Rijen, Tilburg, Oosterhout, Breda en Waalwijk halteren. Ook de bereikbaarheid van het plangebied per OV is dus goed.
Langzaam verkeer
Tot slot is ook de bereikbaarheid per langzaam verkeer goed te noemen. Op de Hoge Ham maken fietsers gebruik van fietsstroken aan weerszijden van de weg en is een trottoir voor voetgangers aanwezig.
Parkeren
Parkeerbehoefte woningbouw
De parkeerbehoefte van de beoogde woningbouw dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen van de gemeente Dongen ('Actualisatie Verkeersbeleidsplan; Werkdocument 2 Integraal beleid', juli 2013). De parkeernormen per woningtype en bijbehorende parkeerbehoefte zijn opgenomen in tabel 4.1. In alle parkeernormen is een aandeel van 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers inbegrepen.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte woningen plangebied
Met tien patiowoningen en een appartementsgebouw (6 appartementswoningen) komt de berekende parkeerbehoefte neer op 31 parkeerplaatsen. Omdat er bij de grondgebonden woningen parkeervoorzieningen bij de woning worden gerealiseerd, mogen er van de parkeerbehoefte nog berekeningsaantallen worden afgetrokken. De berekeningsaantallen zijn eveneens opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid. Tabel 4.2 toont de parkeerbehoefte na aftrek van deze berekeningsaantallen.
Tabel 4.2 Parkeerbehoefte woningen plangebied
De parkeerbehoefte na aftrek van de berekeningsaantallen voor parkeervoorzieningen bij de woning is 22 parkeerplaatsen.
Parkeerbehoefte overig
Met de ontwikkeling verdwijnt een aantal parkeerplaatsen voor bestaande functies (kantoren en appartementen). Hiervoor dienen parkeerplaatsen in de plaats te komen. In totaal gaat het om 16 (kantoren en woningen Hoge Ham 85) + 16 (kantoren Hoge Ham 89) + 3 (compensatie planontwikkeling Hoge Ham 83) = 35 parkeerplaatsen.
Daarmee komt de parkeerbehoefte van de bestaande functies en de beoogde woningbouw neer op 57 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte dient binnen de plangrenzen te worden opgelost.
Parkeeraanbod
In het voorlopig ontwerp zijn 59 parkeerplaatsen ingetekend (excl. parkeren op eigen terrein bij de nieuwe woningen). Met dit aantal parkeerplaatsen wordt voorzien in de parkeerbehoefte die hierboven is berekend.
Verkeersgeneratie & verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de huidige situatie betreft het plangebied een binnenterrein dat deels wordt gebruikt als parkeerterrein ten behoeve van de bestaande kantoren. Hiermee heeft het plangebied al een verkeersaantrekkende werking. In de beoogde situatie komt hier het verkeer bij dat wordt veroorzaakt door de woningbouwontwikkeling. De verkeersgeneratie wordt berekend voor het beoogde programma van 10 woningen van het woningtype 'koop, huis, tussen/hoek' en 6 woningen van het woningtype 'koop, appartement, duur' (CROW publicatie 381). Per woning geldt voor deze woningtypen een worst-case verkeersgeneratie van 7,2 mvt/etmaal.
Voor het woonprogramma van totaal 16 woningen betekent dit een verkeersgeneratie van 115,2 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling 128 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 13 mvt. Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte verkeerstoename in het plangebied, deze leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Onderscheid wordt gemaakt in afstandstappen van 0, 10, 30, 50, 100, 200, etc. meter.
Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Het plangebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied. Het plangebied ligt immers in het centrum van Dongen, op korte afstand van diverse bedrijfsmatige functies, kantoren en winkels. Het plangebied grenst direct aan deze diverse bedrijvigheid. Op de hoek van de Hoge Ham en de Mgr. Poelstraat geldt volgens het bestemmingsplan 'Centrum' tevens een maatschappelijke bestemming. Het parkeren bij de genoemde functies vindt plaats op het achterterrein. Voor detailhandel en kantoren geldt een richtafstand van 0 meter ten opzichte van woningen in een gemengd gebied. Dit heeft te maken met de gewenste functiemenging in het centrum. Vanzelfsprekend wordt aan de richtafstand van 0 meter voldaan. Hierbij dient tevens aangegeven te worden dat de toegang tot het parkeerterrein zich direct achter het kantoorgebouw bevindt, op meer dan 20 meter van de woningbouwlocatie. Het aantal autobewegingen achter op het terrein is beperkter. Van geluidsoverlast door rijdende auto's en slaande autoportieren is naar verwachting geen sprake.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Toetsing
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld (figuur 4.1). Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten. Omdat het aspect archeologie ook is geregeld in het geldende bestemmingsplan Centrum (zie paragraaf 1.3) is de regeling daarin leidend. In het bestemmingsplan heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze dubbelbestemming aangegeven met kruizen.
Figuur 4.1 Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Dongen (Bron: gemeente Dongen)
Gezien de voorgenomen ontwikkeling waarbij de bodemingreep een oppervlakte heeft van meer dan 100 m2 en de bodemingreep dieper zal zijn dan 50 cm, is archeologisch onderzoek nodig. In het kader van hiervan heeft Anteagroup in juni 2019 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Resultaten bureauonderzoek
Het plangebied is gelegen in een gebied met dekzandruggen waardoor in theorie archeologische resten vanaf het laat paleolithicum tot nieuwe tijd aangetroffen kunnen worden. Door de ligging van het plangebied in een turfwinnings- en agrarisch gebied, is het mogelijk dat eventueel aanwezige archeologische waarden door turfsteken, ontginnen en ploegen (deels) verstoord zijn geraakt. Op basis van enkel een archeologisch bureauonderzoek is het echter niet mogelijk uitspraken te doen over de (mate van) te verwachten verstoring.
Omdat er binnen het plangebied een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten, is er binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uitgevoerd.
Deze methode - een verkennend booronderzoek bestaande uit zes boringen per hectare - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en -intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om 1) de bodemopbouw en 2) de bodemkwaliteit (gaafheid) te bepalen. Met deze methode kan ook goed de aan- of afwezigheid van de dekzandruggen- en/of welvingen, esdekken (kansrijke zones) of de lagere delen in het landschap (kansarme zones) worden bepaald. De te onderzoeken zone heeft een oppervlakte van ongeveer 5000 m2 wat neerkomt op een archeologisch booronderzoek van drie boringen.
Selectieadvies
Op basis van het uitgevoerde verkennende booronderzoek kan geconcludeerd worden dat het bodemprofiel in het plangebied in het (recente) verleden verstoord is geraakt. Er zijn dan ook geen aanwijzingen voor een intact archeologisch sporenniveau.
Antea Group concludeert op basis van de aangetroffen bodemopbouw dat op de diepste sporen na (waterputten en waterkuilen) er geen inhoudelijke redenen zijn om nog intacte archeologische sporen te verwachten. Waterputten zijn in de regel puntsvondsten die niet middels een proefsleuvenonderzoek kunnen worden opgespoord. De kans om deze aan te snijden met een dekking van 10% is niet groot genoeg om een proefsleuvenonderzoek te rechtvaardigen. Ook is de verwachting van de opdrachtgever dat er maar tot circa 1m - mv wordt ontgraven voor de nieuwe ontwikkeling, waarbij de nieuwe funderingspalen geboord worden.
Het advies is om het plangebied vrij te geven voor wat betreft het aspect archeologie en geeft aanleiding om de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' te laten vervallen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de toekomstige woningbouwontwikkeling. Het archeologisch onderzoek geeft aanleiding om de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' te laten vervallen.
Toetsingskader
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente doorvertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
Toetsing
In figuur 4.2 is het plangebied weergegeven in de uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. Uit deze waardenkaart blijkt dat het projectgebied zich kenmerkt door de historische dorpsstructuur/lintbebouwing (gebiedstype 1).
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dongen met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen, 2014)
In dit gebied gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing met eventueel het aanwezige groen en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst van identiteitsbepalende objecten.
In de directe omgeving van het plangebied aan de Hoge Ham liggen volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen verschillende cultuurhistorische aanduidingen. Bij het ontwerp en de realisatie van de nieuwe woningen zullen historische lijnelementen behouden moeten blijven en de omliggende bebouwing niet worden aangetast. Er zal op een acceptabele manier rekening gehouden moeten worden met omliggende cultuurhistorische waarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In
voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Mgr. Poelsstraat en de Mgr. Schaepmanlaan. Om deze reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet gezoneerde Hoge Ham en de Monseigneur Ariënsstraat (30 km/uur wegen) meegenomen in de berekeningen. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 3.
Als gevolg van het wegverkeer op de Mgr. Poelsstraat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden, hoogst berekende waarde bedraagt 42 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Als gevolg van het wegverkeer op de Mgr. Schaepmanlaan wordt ook hier de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 40 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Resultaten 30 km/uur
Als gevolg van het wegverkeer op de Mgr. Ariënsstraat wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 28 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Als gevolg van het wegverkeer op de Hoge Ham wordt de richtwaarde van 48 dB wel overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt 56 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Maatregelen
Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren ten gevolge van de Hoge Ham zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.
Aangezien de richtwaarde slechts bij een beperkt aantal appartementen wordt overschreden en de uiterste grenswaarde van 63 dB niet wordt overschreden, heerst in het plangebied een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van bedrijven in de omgeving en er ligt geen gezoneerd industrieterrein of windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Conform de in figuur 4.3 weergegeven risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn. Tevens geldt dat er geen sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.3 Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
De initiatiefnemer wenst tussen en achter de Hoge Ham 85-89 te Dongen tien patiowoningen en een appartementsgebouw (zes appartementswoningen) te realiseren. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De Hoge Ham is de maatgevende weg. Uit de NSL-monitoringstool (figuur 4.4) blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.4 Meetpunt NSL-monitoringstool ten opzichte van het plangebied (Bron: NSL-monitoringstool)
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hierna is volstaan met een beknopte samenvatting.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem niet afdoende is. Er zijn geen actuele gegevens over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (incl. asbest) bekend. Er dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden uitgevoerd.
De onderzoekslocatie wordt aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, verdachte locatie. Op basis van het historische gebruik van de locatie en de directe omgeving kunnen plaatselijk licht verhoogde gehalten worden verwacht in de bodem. Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd conform de NEN 5740, strategie voor een diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monstermenging (VED-HE-NL). Naast de parameters uit het standaard analysepakket conform de NEN 5740 worden de grond- en grondwatermonsters aanvullend onderzocht op arseen en chroom.
Gezien het historische gebruik van de locatie is het zeer waarschijnlijk dat enige bijmenging van puindeeltjes in de grond aanwezig is. De bodem wordt derhalve als verdacht aangemerkt ten aanzien van asbest. Derhalve wordt een verkennend onderzoek asbest conform de NEN 5707, strategie voor een verdachte locatie met diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld. De bovengrond is daarbij het meest verdacht.
Nader bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd:
Middels een verkennend bodem- en asbestonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt redelijkerwijs geen bezwaren met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling van de locatie te verwachten.
Aanbevelingen en opmerkingen
In 2015 heeft het RIVM nieuwe inzichten gerapporteerd over de humane risico's van lood. Geconcludeerd is dat met name kinderen gevoelig zijn voor cognitieve schade bij blootstelling aan verhoogde loodconcentraties. Op basis hiervan heeft de landelijke GGD?GHOR gesteld dat bij een loodconcentratie van 370 mg/kg bij het gebruik Wonen met tuin, weinig tot geen risico op gezondheidsschade. Voor andere gevoelige gebruiksvormen zoals kinderspeelplaatsen en moestuinen zijn de richtwaarden respectievelijk 260 en 390 mg/kg. De tijdens het huidige onderzoek gemeten gehalten aan lood variëren van 59 tot 240 mg/kg.
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten op grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. De grond afkomstig van de onderzoekslocatie heeft een kwaliteit die indicatief voldoet aan de Achtergrondwaarde 2000, klasse wonen en klasse industrie. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoel in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde; infiltreren, retentie binnen het projectgebied, retentie buiten het projectgebied of berging in bestaand watersysteem. Bij de berekening van de retentie worden de eisen zoals gevisualiseerd in figuur 4.4 uit deze paragraaf gehanteerd. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde.
Met de watertoets wordt de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Brabantse Delta, tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het verbreed GRP Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater.
In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit verbreed GRP Dongen geldt voor de periode 2016 tot 2020 en is vastgesteld in december 2015.
Huidige situatie
Het plangebied omvat het terrein gelegen achter de Hoge Ham 85-89 in Dongen. Het gebied is in de huidige situatie grotendeels verhard.
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Dongen ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In de directe omgeving van de kern van Dongen zijn hoofdzakelijk zandgronden aanwezig. In de omgeving van de kern van Dongen zijn verschillende grondwatertrappen aanwezig. De kaart is weergegeven in figuur 4.5.
Figuur 4.5 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen (Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Op basis van bovenstaande afstanden kan gesteld worden dat in of nabij geen watergangen gelegen zijn.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De Bunte Vastgoed Zuid B.V. wenst tussen en achter de Hoge Ham 85-89 te Dongen tien patiowoningen en een appartementsgebouw (zes appartementswoningen) te realiseren. De locatie ligt in het gebied tussen de Hoge Ham, de Mgr. Poelsstaat, de Min. Aalberselaan en de Mgr. Ariënsstraat.
Waterkwantiteit
Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten binnen de gemeente Dongen worden in principe waterneutraal uitgevoerd, waarbij getracht wordt te voorkomen dat er negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewater optreden. Hierbij wordt uitgegaan van een bui t=100 dat overeenkomt met een retentie van 78 mm. Verhard oppervlak wordt in principe niet aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds geborgen en vervolgens geïnfiltreerd.
De gemeente Dongen heeft strengere bergingseisen dan het waterschap Brabantse Delta. Deze eisen zijn gevisualiseerd in figuur 4.6.
Figuur 4.6 Visualisatie bergingseisen gemeente Dongen
(Bron: Gemeente Dongen)
Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen van 60% in de huidige situatie naar maximaal 90% in de toekomstige situatie. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de bouwvlakken volledig kunnen worden bebouwd en dat 50% van de tuinen en erven wordt verhard, dan komt de totale oppervlakte aan verharding op particuliere gronden uit op 1.764 m2. De oppervlakte aan verharding in het openbaar gebied (ontsluiting en parkeerplaatsen) komt uit op 2.646 m2. Daarmee komt het totale oppervlak aan verharding uit op 4.410 m2. Wanneer het huidige verharde oppervlak van 2.940 m2 hierop in mindering wordt gebracht, bedraagt de toename van het verhard oppervlak circa 1.470 m2. Op basis van de normen van het waterschap Brabantse Delta dient rekening te worden gehouden met 20,58 m3 (2940 x 0,007) compensatie voor de bestaande verharding en 114,66 m3 (1470 x 0,078) compensatie voor de nieuwe verharding. De totale watercompensatie voor het plangebied achter de Hoge Ham bedraagt afgerond 135 m3.
Conform het waterschapsbeleid zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse geïnfiltreerd. Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit van de bodem te onderzoeken en zoveel als mogelijk hemelwater ter plaatse te laten infiltreren. Omdat de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 2.000 m2 wordt er geen verplichting opgelegd om een retentievoorziening te realiseren en mag er - indien noodzakelijk - rechtstreeks worden geloosd op het oppervlaktewaterlichaam.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het projectgebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van een toename in verharding. Er wordt rekening gehouden met de bergingseis van de gemeente Dongen voor verbouwing met toename in verharding. De exacte invulling van de benodigde waterberging wordt in een latere fase nader uitgewerkt in overleg met de gemeente Dongen en het waterschap. Op basis hiervan wordt verwacht dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Aan de Hoge Ham 89 in Dongen is het plan om tien patiowoningen en een appartementencomplex (zes appartementswoningen) te realiseren. Dit plan zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en dieren. In dat kader is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde flora en fauna. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Momenteel zijn op de planlocatie onder meer een parkeerplaats en enkele groenstructuren aanwezig (hagen en een klein bosje).
Gebiedsbescherming
De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen) is ongeveer 8,5 kilometer. Dit beschermde Natura-2000 gebied is op dusdanige afstand gelegen dat negatieve effecten van het plan op voorhand kunnen worden uitgesloten. In figuur 4.7 is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze beschermde gebieden weergegeven.
Figuur 4.7 Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
(Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)
Soortenbescherming
Van het voorgenomen plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op beschermde flora. Beschermde flora is niet aangetroffen in het plangebied. Enkel algemene soorten zoals beuk en esdoorn zijn aanwezig.
Vleermuizen
Van het plan zijn negatieve effecten op beschermde vleermuissoorten uit te sluiten. Nader onderzoek naar verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen is niet noodzakelijk om te bepalen of een ontheffing in het kader van de soortenbescherming noodzakelijk is.
Overige zoogdieren
In het plangebied zijn geen verblijfsplaatsen van beschermde zoogdieren te verwachten. Nader onderzoek naar overige zoogdieren is niet noodzakelijk. Negatieve effecten zijn niet te verwachten.
Jaarrond beschermde vogels
Gelet op de in het plangebied aanwezige biotopen zijn negatieve effecten op vogelsoorten uitgesloten. Nader onderzoek of een ontheffing Soortenbescherming is niet noodzakelijk, omdat eventuele nestplaatsen van de gierzwaluw behouden blijven met de inpandige verbouwing van het aanwezige pand.
Broedvogels
Binnen de Soortenbescherming zijn alle bewoonde vogelnesten beschermd. In het plangebied bevinden zich mogelijke nestplaatsen. het is aan te raden om te werken buiten het broedseizoen van de meeste vogels (grofweg 15 maart - 15 juli), of te werken op een manier waarbij vogels in de directe omgeving niet aan broeden beginnen. Op deze manier kan zonder nader onderzoek, mitigatie of compensatie worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Soortenbescherming worden overtreden voor wat betreft algemene vogelsoorten.
Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er, met het werken volgens een werkprotocol, geen nesten van broedvogels worden verstoord. Zo'n werkprotocol dient te worden opgesteld door een ter zake deskundige, en te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Ook zijn werkzaamheden binnen het broedseizoen mogelijk zonder werkprotocol, indien ter plaatse door een deskundige wordt vastgesteld dat er geen bewoonde vogelnesten aanwezig zijn. Een ontheffing is dan niet noodzakelijk.
Door het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied zijn negatieve effecten op vissen uit te sluiten.
Door het ontbreken van geschikt leefgebied in het plangebied zijn negatieve effecten op reptielen uit te sluiten.
Door het ontbreken van geschikt leefgebied en oppervlaktewater in het plangebied zijn negatieve effecten op amfibieën uit te sluiten.
Gelet op de in het plangebied aanwezige biotopen zijn negatieve effecten op ongewervelden niet uitgesloten.
Nader onderzoek of een ontheffing Soortenbescherming is niet noodzakelijk gebleken. De in het plangebied te verwachten soorten genieten lichte bescherming onder de Soortenbescherming; een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht is onverminderd van toepassing.
Bij de ontwikkeling van de woningen zal worden voldaan aan de eisen van duurzaam bouwen. De gemeente Dongen heeft het Convenant Duurzaam Bouwen Midden-Brabant 2008-2011 ondertekend waarin specifieke duurzaamheidseisen zijn vastgelegd. Het convenant is op gemeentelijk niveau vertaald in het eerder genoemde ‘GPR-gebouw’ systeem. De ontwikkeling zal voldoen aan de eisen ten aanzien van milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid. Daarnaast voldoet het initiatief aan de (energie)prestatie eisen uit het bouwbesluit.
Ten aanzien van duurzaam veilig voldoet het plan aan de beleidsnota Integrale Veiligheid en Leefbaarheid (november 2004) waarin is bepaald dat nieuwbouw- en inbreidingsprojecten worden uitgevoerd conform het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Onderhavig project zal conform dit keurmerk worden gerealiseerd.
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestaande toegangsweg vanaf de Hoge Ham, die in het geldende bestemmingsplan Centrum de bestemming Kantoor heeft, is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan en bestemd tot Verkeer - Verblijfsgebied. Deze bestemming past beter bij de openbare functie die de weg krijgt. Ook de nieuwe woonstraat is voorzien van deze bestemming.
De inrichting is binnen deze bestemming niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn.
De toekomstige woonpercelen zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.
Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het maximum aantal woningen is vastgelegd (in de regels en met een maatvoeringsaanduiding). Ook de bouwwijze is in de regels vastgelegd.
De maximale bouwhoogte van de patiowoningen is met een maatvoeringsaanduiding geregeld en bedraagt 7 meter. Dat betekent dat er zowel een woning mag worden gebouwd in twee volledige bouwlagen met een platte afdekking of een woning in één bouwlaag met een schuine kap. Voor bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter. De maximale bouwhoogte van het appartementencomplex is eveneens met een maatvoeringsaanduiding geregeld en bedraagt 10 meter.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het project 'Achter de Banken' is mede tot stand gekomen door een intensief participatietraject. Buurtbewoners hebben in een tweetal informatieavonden mee kunnen denken over de invulling van het plangebied. Hier waren tevens afgevaardigden van de gemeente Dongen bij aanwezig. Daarnaast zijn er verschillende gesprekken gevoerd tussen initiatiefnemer en direct omwonenden.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. De reactie worden verwerkt in deze paragraaf.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.