Plan: | Lage Ham 40 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0766.BP2024000092-OW01 |
Initiatiefnemer Peters Projectontwikkeling B.V. is voornemens maximaal 26 woningen mogelijk te maken op de locatie aan Lage Ham 40 te Dongen. Voor de locatie zijn conform het bestemmingsplan 'De Beljaart' (vastgesteld op 24 februari 2009) de bestemmingen 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Uit te werken wonen I' van toepassing.
De beoogde herontwikkeling is in strijd met het geldend bestemmingsplan. De gemeente Dongen staat echter positief tegenover de ontwikkeling en heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen. Via voorliggend bestemmingsplan kan de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Dongen. Ten westen van het plangebied ligt de Lage Ham en ten zuidoosten de Beljaartlaan. De omgeving van het plangebied kent een gemengd karakter en wordt hoofdzakelijk omgeven door detailhandel, bedrijvigheid en een woonfunctie. Figuur 1.1 en 1.2 tonen de ligging en begrenzing van het plangebied. De oppervlakte bedraagt circa 3.960 m2.
Figuur 1.1 Ligging plangebied aan de noordzijde van de kern Dongen (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Beljaart'. Binnen het plangebied gelden een drietal bestemmingen, te weten 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Uit te werken Wonen I'. Een uitsnede van de bijbehorende verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestmmingsplan 'De Beljaart' (Bron: Ruimtelijkeplannen)
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen ten behoeve van de diverse aanwezige kleinschalige bedrijven. In artikel 5 van het geldend bestemmingsplan staat beschreven dat deze gronden bestemd zijn voor bedrijfsdoeleinden voorzover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De op de plankaart als 'Tuin' aangegeven gronden zijn bestemd voor tuin bij de gebouwen op hetzelfde bouwperceel, waarbij parkeren uitsluitend is toegestaan op een inrit welke buiten het voorgevelvlak op het zijdelings van de hoofdbebouwing gelegen deel is gesitueerd.
Tenslotte zijn de als uit te werken 'uit te werken Wonen I' aangegeven gronden bestemd voor:
Het voorgenomen woningbouwinitiatief is in strijd met de bouw- en gebruiksregels uit het geldend bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
In de directe omgeving gelden de volgende bestemmingsplannen:
Figuur 1.4 Diverse bestemmingsplannen in de directe omgeving van het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd en ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan Rijk, provincie, waterschap en andere overlegpartners. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kan eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden afgewogen in het vast te stellen bestemmingsplan.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Dongen. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 3.960 m2 en is bebouwd met een aaneengesloten gebouw met daarin meerdere verschillende garagehouders en bestaat verder uit een verhard parkeerterrein. Op de onderzoekslocatie is ook nog een enkellaags bakstenen gebouw met garageboxen aanwezig. Ten noordwesten direct aan de onderzoekslocatie is een groenstrook aanwezig. Aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie ligt woonwijk De Beljaart. De omgeving van de onderzoekslocatie bestaat verder uit agrarisch bouwland en een aantal kleinschalige boerenerven. Een aantal afbeeldingen van (de directe omgeving van) het plangebied zijn weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.6.
Figuur 2.1 Parkeerplaats oostzijde plangebied
Figuur 2.2 Voorzijde gebouw
Figuur 2.3 Garageboxen zuidwestzijde plangebied
Figuur 2.4 Zuidwestzijde plangebied
Figuur 2.5 Beljaartlaan ten oosten van het plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 2.6 Straatbeeld Hoge Ham ter hoogte van inrit plangebied (Bron: Google Maps)
Initiatiefnemer is voornemens maximaal 26 woningen mogelijk te maken op de locatie aan Lage Ham 40 te Dongen. Het planvoornemen is berust op twee vrije kavels (categorie 'vrijstaande koop') aan de zuidwestzijde van het plangebied en twee appartementengebouwen aan de noordoostzijde van het plangebied. In een van de twee appartementengebouwen zullen 12 goedkope huurappartementen (categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop') worden gerealiseerd. Voor het andere appartementengebouw wordt in voorliggend bestemmingsplan uitgegaan van de realisatie van 12 goedkope koopappartementen (categorie 'koop, appartement, goedkoop'), maar wordt de mogelijkheid open gehouden om hier (indien de behoefte zich nadrukkelijk voordoet) eventueel ook nog 12 goedkope huurappartementen (categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop') van te maken.
De appartementen zullen uitgevoerd worden met een gebruiksoppervlak van circa 50 m2. Beide appartementsgebouwen kennen drie bouwlagen (twee verdiepingen) en worden voorzien van een lift. Omliggende buitenruimte zal worden ingericht ten behoeve van ontsluiting Lage Ham - rotonde Beljaartlaan, parkeren en overige (groene) openbare ruimte.
Het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 2.7. Figuur 2.8 toont een plattegrondstekening van het appartementengebouw inclusief de bijbehorende oppervlaktematen. Figuur 2.9 toont een doorsnede van het pand met daarop de bouwhoogtes in beeld gebracht.
Figuur 2.7 Inrichtingstekening schaal 1:1000 (Bron: CIER Architecten)
Figuur 2.8 Plattegrondstekening appartementengebouw (Bron: CIER Architecten)
Figuur 2.9 Doorsnede appartementengebouw (Bron: CIER Architecten)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Net zoals in grote delen van Nederland is er op dit moment in de regio en in de gemeente Dongen sprake van een schaarste aan woningen, met als gevolg een overspannen woningmarkt. Er is behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties, te beginnen in het bestaand bebouwd gebied. De locatie aan de Lage Ham biedt hiervoor nadrukkelijk kansen.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in de NOVI. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Toetsing
Algemeen
Uitgangspunt voor de woningbouwontwikkeling aan Lage Ham 40 is het toevoegen van maximaal 26 woningen. Er is een gedifferentieerde bouw op het oog en deze woningbouw is opgenomen in het woningbouwprogramma dat vanuit de provinciale prognose naar boven is bijgesteld. Het planvoornemen is berust op twee vrije kavels (categorie vrijstaande koop) aan de zuidwestzijde van het plangebied en twee appartementengebouwen (circa 807 m2 per gebouw). In een van de twee gebouwen zullen 12 goedkope huurappartementen (categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop') worden gerealiseerd. Voor het andere appartementengebouw wordt in voorliggend bestemmingsplan uitgegaan van de realisatie van 12 goedkope koopappartementen (categorie 'koop, appartement, goedkoop'), maar wordt de mogelijkheid open gehouden om hier (indien de behoefte zich nadrukkelijk voordoet) eventueel ook nog 12 goedkope huurappartementen (categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop') van te maken. De appartementen zullen uitgevoerd worden met een gebruiksoppervlak van circa 50 m2.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied aan Lage Ham 40 ligt in bestaand stedelijk gebied.
Stedelijke ontwikkeling
Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan maakt geen woningen mogelijk. In dit geval worden in totaal maximaal 26 woningen mogelijk gemaakt. Het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.
Relevante woonregio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Dongen, binnen de regio Hart van Brabant (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Regionale woningmarktgebieden (Bron: Brabantse Agenda wonen)
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.
Kwantitatieve behoefte
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)
Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Dongen is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020) van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van 1.130 woningen in de periode tot en met 2030 (113 per jaar). In de periode daarna zijn nog eens circa 500 woningen nodig (ongeveer 50 per jaar). Tabel 3.1 is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Tabel 3.1 Indicatie toename woningvoorraad gemeente Dongen 2020-2040
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
Er zijn in 2031 naar verwachting ongeveer 12.470 woningen nodig. De actuele woningvoorraad in de gemeente Dongen per 1 januari 2021 is 11.456 woningen. Dat betekent dat de resterende opgave tot 2031 1.014 woningen is.
Regionale afspraken
De gemeente Dongen heeft op 9 maart 2023 met gemeenten van de subregio's Breda en Hart van Brabant de landelijke Woondeal met minister De Jonge en de provincie ondertekend. Daarin ligt onder andere vast dat de minimale bouwopgave tot en met 2030 bestaat uit een netto toevoeging van 1.118 woningen. Het accent voor de nieuwbouw ligt bij plannen in het stedelijk gebied. Wat praktisch in ieder geval betekent dat alle plannen die al in 2022 onderdeel uitmaakten van het bouwprogramma zeker moeten worden gerealiseerd. Het plan aan de Lage Ham maakt deel uit van dat programma.
Qua plancapaciteit is opgenomen dat iedere gemeente streeft naar een totale (jaarlijkse) planvoorraad (zachte en harde plancapaciteit) van minimaal 130%. Met de betrekking tot de programmering is vastgelegd dat voor nieuwe woningbouwplannen de volgende verdeling (conform voorgeschreven rijksbeleid) uitgangspunt is: 30% sociale huur, 40% overig betaalbaar (middeldure huur en/of betaalbare koop) en 30% vrije sector (huur en/of koop). Voor de zachte planvoorraad ligt de focus op (snelle) realisatie.
Er is een inspanningsverplichting voor gemeenten (en daarmee ook de betreffende ontwikkelende partijen) om voor de bestaande zachte planvoorraad, waar mogelijk en noodzakelijk de betreffende plannen om te vormen naar de 30-40-30 afspraak. Gemeenten motiveren bij deze projecten waarom (o.a. specifieke lokale behoefte, het belang van een snelle realisatie), een zacht plan niet aan de 30-40-30 regel hoeft te voldoen.
Voorliggend initiatief gaat uit van het mogelijk maken van twee vrije kavels (categorie vrijstaande koop), 12 goedkope huurappartementen (categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop') en 12 goedkope koopappartementen (categorie 'koop, appartement, goedkoop'). Hiermee wordt circa 46% sociale huur, 46% betaalbare koop en 8% vrije sector mogelijk gemaakt. Hiermee kan geconcludeerd worden dat ingespeeld wordt op de beleidsuitgangspunten vanuit de Woondeal om minimaal tweederde betaalbare woningen te realiseren, waarvan ten minste 30% sociale huur.
Kwalitatieve behoefte
Woonvisie 'Dongen Woont 2017 – 2027'
De woonvisie 'Dongen Woont 2017 – 2027' is begin 2017 vastgesteld. De woonvisie benoemt de thema's: betaalbaar wonen, samenwerken aan wonen en zorg, verduurzaming van de woningvoorraad en de nieuwbouwprogrammering. De woonvisie vormt de basis voor de jaarlijkse prestatieafspraken met corporaties.
Volgens de woonvisie gaan noodzakelijke nieuwe woningen grotendeels gebouwd worden op uitbreidingslocaties, maar er wordt ook aandacht gegeven aan de herontwikkeling en/of transformatie van bestaand en verouderd vastgoed. Om in te kunnen spelen op een veranderende behoefte moet er planologisch zo veel mogelijk flexibiliteit ingebouwd worden (globale eindplannen die snel en flexibel in kunnen spelen op de kwalitatieve behoefte die er op dat moment speelt). De woonvisie wijst op het belang om in nieuwbouwplannen rekening te houden met de relatief sterke groei van het aantal éénpersoonshuishoudens, die voor een groot deel bestaat uit oudere inwoners. Ook wordt gewezen op de behoefte aan een meer gevarieerd woningaanbod, gelet op de tamelijk eenzijdige woningvoorraad. Bij het project Lage Ham 40 wordt ingespeeld op de behoefte aan woonruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Voor een deel kan hiermee ingespeeld worden op zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.
Woningbehoefteonderzoek
Op verzoek van de gemeenteraad is in 2021 een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek moet een antwoord geven op de vraag wat de huidige woningbehoefte is in de verhouding huur / koop, woningtypologieën en prijsklassen en welke potentiële tekorten en overschotten er zijn in de woningvoorraad. Onderzocht is of er belangstelling en / of behoefte is aan alternatieve woonconcepten en woonvormen, speciale doelgroepen, en aan kavels voor zelfbouw (kleine, middelgrote en grote kavels). Het onderzoek is in december 2021 afgerond. In de door de raad vastgestelde uitgangspuntennotitie is nog geen definitieve invulling opgenomen van de typologieën van te bouwen woningen. Dat gebeurt op een later moment, bij de verdere uitwerking van de plannen.
In het onderzoek komt naar voren dat de gemeente Dongen een dorpse woongemeente is, waar de vergrijzing op dit moment nog niet zo groot is en waar veel gezinnen met wat oudere kinderen wonen. De vergrijzing zal de komende jaren wel toenemen met het ouder worden van de generatie babyboomers. Ook wonen in Dongen veel emptynesters (ouders van wie de kinderen niet meer thuis wonen). Kenmerk van deze groep is dat zij vrij weinig verhuizen en vaak nog woonachtig zijn in de (eengezins)woning waar men sinds lange tijd woont. Overige aspecten die uit het onderzoek naar voren komen zijn hierna opgesomd.
In de huursector is er voor de komende tien jaar ook een grote behoefte aan nieuwbouw. Vooral huurappartementen zijn daarbij nodig, zowel in de sociale huur als in de middenhuur. Deze worden vooral gevraagd door starters, kleine huishoudens (ook na relatiebreuk) en ouderen.
Figuur 3.2 Woningbehoeftemodel (Bron: Companen)
In het onderzoek zijn de huidige en verwachte woningbehoefte richting 2032 blootgelegd. Op basis daarvan zijn de tekorten, de kwalitatieve vraag en de knelpunten op de huidige markt geschetst. Het zou echter niet verstandig zijn om de berekende tekorten zo maar één-op-één te vertalen naar het woningbouwprogramma op twee aangewezen specifieke nieuwbouwlocaties (Noorderbunder en Waspikse weg). Daarvoor zijn nog veel meer invalshoeken van invloed. Die invalshoeken zijn niet alleen maar ingegeven vanuit de woningbehoefte, maar zijn nadrukkelijk context- en locatieafhankelijk. Het verdient daarom een aanbeveling om het woningbouwprogramma bij herontwikkelingen zoals aan de Lage Ham op te stellen:
Het Woningbehoeftenonderzoek geeft in lijn met het actuele rijksbeleid en landelijke (prestatie)afspraken aan dat er een duidelijke opgave ligt voor diverse groepen doorstromers en (semi)starters. Dit vertaalt zich voor Dongen nadrukkelijk in een urgentie voor het realiseren van huisvesting van betaalbare woningen.
De ontwikkeling aan de Lage Ham speelt hier nadrukkelijk op in via de realisatie van appartementen in het segment goedkope huur/koop of sociale huur. Voor huur geldt dat het uitgangspunt qua prijs maximaal de liberalisatiegrens bedraagt. Voor koop geldt de maximale grens van sociale koop van de gemeente Dongen. In 2023 was dit geijkt op €225.000,-, maar zou de komende jaren in theorie kunnen veranderen. In dat geval is deze prijs afhankelijk van het jaar wanneer de woningen eventueel in de verkoop zouden gaan.
De behoefte is regionaal afgestemd. In paragraaf 3.3.2 wordt het initiatief verder getoetst aan de Interim omgevingsverordening.
De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De woningbouwplannen zijn afgestemd op de provinciale en regionale behoeften. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
Op 1 januari 2024 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'landelijke kern'. Het plangebied ligt binnen het 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.3). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voorliggend plan speelt in op deze mogelijkheden.
Figuur 3.3 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Provinciale Staten hebben vervolgens op 11 maart 2022 de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. In de definitieve verordening zijn, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
In de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
Per 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet verplicht gemeenten uiterlijk 2024 een omgevingsvisie te hebben vastgesteld. In de omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de langere termijn vast. De omgevingsvisie is integraal en heeft daarmee betrekking op alle terreinen van de fysieke leefomgeving. De gemeente stelt één omgevingsvisie voor het hele grondgebied vast.
Op 25 mei 2023 heeft de gemeente Dongen haar Omgevingsvisie voor 2040 vastgesteld. Een uitsnede van de Omgevingsvisiekaart is weergegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Uitsnede Omgevingsvisiekaart gemeente Dongen met plangebied rood omcirkeld (Bron: Gemeente Dongen)
Toetsing
Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Historisch lint'. Dit gebied heeft zijn eigen toekomstperspectief en ambities. Het plan sluit onder meer aan op de volgende geambieerde punten van het toekomstperspectief:
Er wordt met het initiatief ingezet op de toevoeging van woningen binnen bestaand bebouwd gebied op een locatie die voorheen gebruikt werd ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. Het karakter van het lint Lage Ham blijft met de ontwikkeling behouden en er wordt ruimte gecrëerd voor verblijfskwaliteit en ontmoeting. Door de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van woningbouw wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald en wordt verdere verloedering van het achterterrein voorkomen. De ontwikkeling versterkt hiermee het gebied en is gekoppeld aan de ambities ten aanzien van een gezonde leefomgeving, waar met name de ambitie duurzame woningvoorraad in terug komt.
Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie van de gemeente Dongen.
De woonvisie geldt voor een lange termijn en is op onderdelen wat gedateerd geraakt. De strekking van de visie is echter nog altijd actueel en bruikbaar voor de uitvoeringspraktijk.
Dongen kent een woningvoorraad van ruim 11.000 woningen die grotendeels bestaat uit eengezinswoningen. Dat is historisch zo gegroeid. Met nieuwbouw voegen we daar jaarlijks ongeveer 100 woningen aan toe. Nog steeds zijn dat veelal eengezinswoningen, terwijl de groei vooral zit in éénpersoonshuishoudens. De bestaande woningvoorraad blijft volgens de woonvisie grotendeels gehandhaafd Er worden beperkt woningen toegevoegd, voor het overgrote deel gebeurt dat in de vorm van nieuwbouw. Uitgangspunt is verder hergebruik en/of transformatie van vrijkomend vastgoed (o.a. zorgvastgoed, religieus vastgoed en kantoor- en schoolgebouwen).
De visie gaat nog uit van de provinciale bevolkingsprognoses van 2014 en de woningbehoefte die daarop is gestoeld. Dongen blijkt sterker te groeien dan in die prognoses werd voorzien. Medio 2020 zijn geactualiseerde prognose verschenen, met een doorberekening naar de benodigde woningvoorraad. Die moet uiteindelijk groeien naar zo’n 12.900 woningen in 2040, In de periode 2020 – 2030 zijn de meeste woningen nodig: een uitbreiding met circa 120 woningen per jaar is gewenst. Na 2030 vlakt de groei af en zijn er minder woningen nodig.
Toetsing
Volgens de woonvisie gaan noodzakelijke nieuwe woningen grotendeels gebouwd worden op uitbreidingslocaties (Beljaart, Noorderbunder, Waspikse Weg), maar er wordt ook aandacht gegeven aan de herontwikkeling en/of transformatie van bestaand en verouderd vastgoed. Om in te kunnen spelen op een veranderende behoefte moet er planologisch zo veel mogelijk flexibiliteit ingebouwd worden (globale eindplannen die snel en flexibel in kunnen spelen op de kwalitatieve behoefte die er op dat moment speelt). De woonvisie wijst op het belang om in nieuwbouwplannen rekening te houden met de relatief sterke groei van het aantal éénpersoonshuishoudens, die voor een groot deel bestaat uit oudere inwoners. Ook wordt gewezen op de behoefte aan een meer gevarieerd woningaanbod, gelet op de tamelijk eenzijdige woningvoorraad. Bij het project Lage Ham 40 wordt ingespeeld op de behoefte aan woonruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Voor een deel kan hiermee ingespeeld worden op zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.
De gemeente beschikt over een door de provincie goedgekeurd woningbouwprogramma, dat in de periode 2021-2040 voorziet in de bouw van in totaal 1.610 woningen. De ontwikkeling van de woningen past in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
De bebouwde omgeving bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden zoals: historische dorpscentra, individuele woningen en kleinschalige woningbouwprojecten van voor de tweede wereldoorlog, naoorlogse woonwijken en bedrijventerreinen. Voor de gebiedsgerichte criteria is Dongen onderverdeeld in de deelgebieden:
Het projectgebied bevindt zich in het deelgebied 'historische lintbebouwing' zoals weergegeven in figuur 3.5. In deze paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Figuur 3.5 Deelgebieden Dongen met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Dongen)
Historische lintbebouwing
De kern Dongen is ontstaan als een agrarische nederzetting. Het dorp ontwikkelde zich in aansluiting op het oorspronkelijke bebouwingslint van de Lage Ham – Hoge Ham - Eindsestraat en de bebouwing in de omgeving van de Protestantse Kerk aan de Kerkstraat. Langs de oudere hoofdwegen en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan. Veel van deze bebouwingslinten is bewaard gebleven. De linten vormen een driehoekige structuur waarbinnen het centrum is gegroeid en waar omheen de latere woonwijken zijn gerealiseerd. Vanwege het historische belang dat de Donge en het beekdal van de Donge hebben gehad voor het ontstaan en de ontwikkeling van Dongen wordt ook dit gebied bij de historische laag gerekend.
Lage Ham (vrijstaande lintbebouwing)
Hoofdaspecten: bebouwing en omgeving
Lage Ham is onderdeel van een lange, oorspronkelijke agrarische ontginningsas waaraan Dongen is ontstaan. Langs het lint is veel agrarische bebouwing terug te vinden en incidenteel staan er kleinschalige fabrieksgebouwen. Het lint is in de loop der jaren verdicht met woningen en bedrijvigheid mar het ruime groene karakter is gebleven. De bebouwing is vrijstaand met diepe voortuinen. Opvallend is het a-symetrische profiel. Langs de westzijde van de weg loopt de Donge. De kavels aan die zijde worden ontsloten door bruggetjes. De afstand van de bebouwing tot de weg kent een grote variatie.
Deelaspecten: massa en vorm
Beeldbepalend is de grote boerderijbebouwing met bijgbouwen en bebouwing uit verschillende bouwperioden en bouwstijlen. De bebouwing bestaat over het algemeen uit één of twee bouwlaagen met een kap. De kapvormen kennen veel variatie: zadeldaken, wolfsdaken, schilddaken en mansardedaken in langs- en haaksrichting. De verdiepings- en nokhoogte van de oudere panden is vrij hoog.
Detailaspecten: detaillering, kleur en materiaal
Langs de Lage Ham staan veel panden met oude originele gevels en detaillering zoals speklageen, lateien, daklijsten, luiken, etc. Zowel bij de oude als nieuwe bebouwing zijn gevels opgetrokken uit baksteen en hout. Daken zijn bedekt donkere dakpannen en incidenteel met riet.
Toetsing
Er zal in maat en schaal van de nieuw te bouwen woningen worden aangesloten bij de reeds aanwezige woningen aan de Lage Ham, de Beljaartlaan, de Weegbree en de Windmolenweg. Hierdoor past de beoogde ontwikkeling past binnen het welstandsbeleid.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van maximaal 10 woningen in het plangebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenoemde 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling', welke als bijlage 1 is opgenomen bij voorliggend bestemmingsplan. Het bevoegd gezag neemt op basis hiervan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Hierbij wordt uitgegaan van een ligging in rest bebouwde kom. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het 'Parapluplan Parkeren Dongen'. Conform dit beleid wordt de bovenkant van de bandbreedte aangehouden. Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de zone 'Rest bebouwde kom incl. 's Gravenmoer' aangehouden. De gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Gemotoriseerd verkeer
De te realiseren vrijstaande woningen op de vrije kavels zullen ontsloten worden via de Lage Ham. De appartementsgebouwen zullen ontsloten worden via de Weegbree / rotonde Beljaartlaan. Er zal geen doorgaande (auto)verbinding komen tussen de twee vrijstaande woningen en de appartementengebouwen. Wel zal deze verbinding toegankelijk zijn voor langzaam verkeer en bij calamiteiten.
Richting het noorden gaat de Lage Ham over in de Groenstraat/Hogedijk welke aansluit op de Provincialeweg. Richting het zuiden wordt via de rotonde Lage Ham ontsloten op de Noorderlaan - Westerlaan (richting Oosterhout), en de Hoge Ham welke aansluit op de Gasthuisstraat/Monseigneur Poelsstraat en het centrum van Dongen. De Westerlaan en de Gasthuisstraat (gaat over in de Middellaan) zijn beide aangesloten op de N629 welke in verbinding staat met de A27. De Beljaartlaan vormt de ontsluiting in de richting van Kaatsheuvel.
Binnen de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 50 km/h en buiten de kom een maximum snelheid van 60 km/h. De N629 is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 80 km/h geldt. De ontsluiting van het gemotoriseerde verkeer is goed.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde bushalte is op een afstand van circa 1 kilometer gesitueerd. Deze halte wordt bediend door bussen in de richtingen Tilburg en Oosterhout/Breda.
Langzaam verkeer
Het fietsverkeer op de Lage Ham wordt gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Op de Beljaartlaan zijn aan weerszijden vrijliggende fietspaden aanwezig.
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen uit het 'Parapluplan Parkeren' van de gemeente Dongen. Hierbij wordt uitgegaan van het maximale van de bandbreedte. In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de beoogde woningtypologieën met bijbehorende maximale parkeerbehoefte.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte toekomstige situatie
Aantal | Norm (maximum) | Parkeerbehoefte | |
Koop, huis, vrijstaand | 2 | 2,3 | 4,6 |
Huur, appartement, midden/goedkoop | 12 | 1,8 | 21,6 |
Koop, appartement, goedkoop | 12 | 2 | 24 |
Totaal | 26 | 50,2 |
Voor de beoogde ontwikkeling zijn op basis hiervan 50,2 parkeerplaatsen benodigd.
Voor het bepalen van het parkeeraanbod wat in de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, zijn de rekenfactoren voor parkeervoorzieningen bij woningen uit tabel 3.2 van het 'Parapluplan Parkeren Dongen' van belang. In onderstaande tabel 4.2 is aangegeven wat het parkeeraanbod van de beoogde ontwikkeling is, rekening houdend met de berekeningsaantallen uit het parapluplan. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de berekeningsaantallen alleen toegepast kunnen worden als de juiste maatvoeringen ten aanzien van opritten en garages aangehouden worden. De correcte maatvoeringen worden vermeld in paragraaf 3.3 van het parapluplan. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal hieraan getoetst worden. Om de parkeeruitwerking juridisch-planologisch te borgen is in artikel 11.1 een regeling opgenomen.
Tabel 4.2 Parkeeraanbod toekomstige situatie
Berekeningsaantal | Aantal | Parkeeraanbod | |
Openbaar t.b.v. de appartementen | 1,0 | 45 | 45,0 |
Garage met dubbele oprit | 1,8 | 2 | 3,6 |
Openbare langsparkeerplaatsen t.b.v. de vrijstaande woningen | 2,0 | 2 | 2,0 |
Totaal | 50,6 |
Met een parkeerbehoefte van 50,2 en een parkeeraanbod van 50,6 wordt voldaan aan de eisen uit het parapluplan. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling kan volledig binnen het plangebied worden opgevangen.
Na planrealisatie zal de parkeersituatie binnen het plangebied en de openbare ruimte nauwkeurig worden gemonitord. Mocht in de toekomst blijken dat de parkeerplaatsen binnen het plangebied in de praktijk nooit of enkel in uitzonderlijke gevallen volledig bezet zijn, zullen mogelijkheden worden onderzocht voor de toevoeging van extra kwaliteit in de vorm van groen en/of ruimte voor watercompensatie.
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de toekomstige situatie is voor het plangebied aan Lage Ham 40 te Dongen sprake van de toevoeging van twee vrijstaande woningen, 12 goedkope huurappartementen en 12 goedkope koopappartementen. De verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Verkeersgeneratie toekomstige situatie
Aantal | Kencijfers CROW (gemiddeld) | Weekdag | Werkdag | |
Koop, huis, vrijstaand | 2 | 8,2 | 16,4 | 18,20 |
Huur, appartement, midden/goedkoop | 12 | 3,6 | 43,2 | 47,97 |
Koop, appartement, goedkoop | 12 | 4,9 | 58,8 | 65,27 |
Totaal | 26 | 118,4 | 131,44 |
Voor het beoogde woonprogramma betekent dit een verkeersgeneratie van 118,4 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling 131,44 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 13,14 mvt. Deze verkeersgeneratie is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.
Saldering
In de huidige situatie heeft het plangebied een bedrijfsmatige functie. Hiermee heeft het plangebied planologisch gezien al een verkeersaantrekkende werking van circa 44 mvt/etmaal (maximale generatie weekdag op basis van categorie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief, waar onder andere een loods, opslag of transportbedrijf toe behoren).
Op de verkeersgeneratie van de toekomstige woningbouwontwikkeling (131,44 mvt/etmaal) kan daarom een verkeersgeneratie van 44 mvt/etmaal in mindering worden gebracht. De netto toename bedraagt daarmee 87,44 mvt/etmaal.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de planrealisatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de beoogde situatie wordt met een woonfunctie een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De directe omgeving van het projectgebied (Lage Ham, Windmolenweg, Kwekerijpad, Weegbree, Noorderlaan en Beljaartlaan) kenmerkt zich door diverse bedrijfsmatige en gemengde functies, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als een 'gemengd gebied'.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming. Binnen de bedrijfsbestemming bevindt zich momenteel lichte bedrijvigheid waaronder kantoorruimtes, een atelier en een showroom. Het geldend bestemmingsplan laat echter de bedrijfsactiviteit ‘Overige metaalwarenfabriek met productieoppervlak > 200 m2’ toe die valt onder de milieucategorie 3.2 (figuur 4.1). De richtafstand van een bedrijf met milieucategorie 3.2 in een gemengd gebied bedraagt 50 meter. Binnen 50 meter afstand van de bedrijfsbestemming zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen waarvan de dichtstbijzijnde woning op een afstand van circa 1,7 meter is gelegen. In het kader hiervan is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Hier wordt nader op in gegaan in paragraaf 4.7.3.
Figuur 4.1 Plangebied grenzend aan bedrijfsbestemming waar planologisch milieucategorie 3.2 mogelijk is (Bron: Econsultancy)
Aangezien een hogere milieucategorie is toegestaan dan momenteel aanwezig is binnen de bestemming wordt voor het akoestisch onderzoek ten behoeve van het woningbouwplan primair op basis van de richtafstanden uit de publicatie de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Er zijn voor zover bekend geen maatwerkvoorschriften vastgesteld voor de aanwezige bedrijven binnen de bedrijfsbestemming.
Uit het onderzoek volgt dat sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied. Ook na de realisatie van het plan worden de rechten van de bedrijfsbestemming gerespecteerd.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een detailhandelsbestemming en een bedrijfsbestemming met functieaanduiding bedrijf tot en met categorie b1. Dit zijn functies die in een gemengd gebied direct naast of beneden woningen zijn toegestaan. De bedrijfsactiviteiten zijn gezien hun aard en omvang zodanig weinig belastend dat dit niet leidt tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de beoogde woningen of bestaande woningen in de omgeving.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgelegd op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016
De erfgoedverordening is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Centrale beleidsregel daarin is dat het verboden is om in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Op het verbod zijn verstoringen uitgezonderd in een gebied:
Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2011 de archeologische beleidskaart vastgesteld (figuur 4.2). Deze kaart moet gelezen worden in relatie tot de vastgestelde Erfgoedverordening. Voor gebieden met op de AMK en IKAW een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is het uitgangspunt dat onderzoek wordt uitgevoerd als ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd of gepland die de eventuele archeologische waarden kunnen aantasten.
Figuur 4.2 Archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied
(Bron: Gemeente Dongen)
Het plangebied aan de Lage Ham heeft conform de beleidsadvieskaart gedeeltelijk een hoge (voorste gedeelte aan Lage Ham) en gedeeltelijk een middelhoge archeologische verwachtingswaarde toegekend gekregen. Voor de zones met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde geldt dat bodemingrepen in principe niet zijn toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter minus het bestaande maaiveld en een planoppervlak heeft van 100 m² (vrijstellingsgrens uit de Monumentenwet) of meer is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In het kader hiervan is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Bijbehorend rapport is opgenomen als bijlage 2 van voorliggend bestemmingsplan.
Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Op basis van het bureauonderzoek gold een middelhoge verwachting voor het Paleo- en Mesolithicum, een lage verwachting voor de periode Neolithicum – Vroege-Middeleeuwen en een grotendeels hoge verwachting voor de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het noordoostelijk deel had een lage verwachting voor de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Tijdens het booronderzoek is verspoeld dekzand aangetroffen op 1,2 à 1,5 m -mv (2,0 à 2,3 m NAP). Dit dekzand is verstoord tot in de C-horizont. Op basis van het AHN lijkt het plangebied 0,6 m opgehoogd. De top van het dekzand bevindt zich op 1,2 à 1,5 m -mv. Op basis hiervan kan gesteld worden dat reeds 0,6 à 0,9 m van het oorspronkelijke bodemprofiel verstoord is geraakt. In het plangebied werden gooreerdgronden verwacht met een humeus dek van 0,3 à 0,5 m -mv. Hierdoor wordt verwacht dat de bovenste 10 à 60 cm van de C-horizont reeds verdwenen is. Van voor de Late-Middeleeuwen werden alleen vuursteenvindplaatsen uit het Paleo- en Mesolithicum verwacht, die zich meestal kenmerken door een vuursteenstrooiing en afwezigheid van een sporenniveau. Deze zullen door de aanwezige verstoringen reeds vrijwel geheel verloren zijn gegaan. De verwach-ting voor het Paleo- en Mesolithicum kan daarom bijgesteld worden naar laag.
De verwachting voor vindplaatsen vanaf de Late-Middeleeuwen kon op basis van het booronderzoek weerlegd nog bevestigd worden. Alleen in boring 3 is vermoedelijk sprake van een relatief recente sloot, waardoor archeologische resten ter plaatse verloren zullen zijn gegaan. In de overige boringen is op een diepte van 0,6 à 1,2 m -mv (2,6 à 2,7 m NAP) een omgewerkt pakket, soms met sterk gefragmenteerd baksteenpuin. Het is niet duidelijk of het hier om relatief recent verstoord pakket gaat of om een antropogene laag gerelateerd aan bijvoorbeeld laatmiddeleeuwse bebouwing. Op basis hiervan kunnen binnen het westelijke deel van het plangebied op 2,7 m NAP en dieper nog archeologische gerelateerd aan historische bebouwing verwacht worden.
De hierboven genoemde lagen worden afgedekt door een pakket (bouw-)zand opgebracht tijdens de inrichting van het terrein en aanleg van de huidige parkeerplaats.
Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Geadviseerd wordt om in de delen waar dieper dan 2,9 m NAP gegraven wordt, een vervolgonderzoek uit te voeren. Hierbij wordt een bufferzone boven het archeologisch relevante niveau gehanteerd van 20 à 30 cm. Dit onderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd in de zone waar resten van historische bebouwing verwacht worden (oranje zone in figuur 4.3).
Omdat archeologische resten voornamelijk in de vorm van grondsporen en muurresten worden verwacht, is in dit stadium een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek de meest geschikte onderzoeksmethode. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
In het noordoosten van het plangebied geldt een lage verwachting. Voor dit deel hoeft geen vervolgonderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 4.3 Aangeduide zone waar archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is (Bron: Econsultancy)
Door bevoegd gezag Monumentenhuis Brabant b.v. is het rapport beoordeeld. De beoordelingsmemo is opgenomen als bijlage 3. Aan de hand hiervan is het onderzoeksrapport op onderdelen aangepast en aangevuld en is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' aan de planregels toegevoegd. Hiermee is het aspect archeologie in voldoende mate beschermd.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen dient te zijn aangetoond dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt. Ter signalering en bescherming blijft in voorliggend bestemmingsplan gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' behouden.
Nota Cultureel Erfgoed Dongen (2016-2018)
De Nota Cultureel Erfgoed Dongen is vastgesteld op 10 maart 2016. De nota bundelt het huidige en nieuwe beleid omtrent cultureel erfgoed in één erfgoednota. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale basis voor behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Dongen.
De gemeente Dongen maakt in de nota haar beleid en ambities op het gebied omtrent cultureel erfgoed kenbaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder ander het provinciaal beleid, dat is vertaald naar gemeentelijk beleid, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische beleidsadvieskaart.
Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)
De 'Cultuurhistorische waardenkaart' (vastgesteld 26 september 2006) van de provincie Noord-Brabant vormt het kader voor het inhoudelijke cultuurhistorische beleid met behulp waarvan dat beleid getoetst en ontwikkeld kan worden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn meerdere aanduidingen opgenomen (historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (lijnen en vlakken), historische groenstructuren, historische zichtrelaties, archeologische monumenten en indicatieve archeologische waarden).
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is in de gemeente doorvertaald naar de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen (vastgesteld op 15 januari 2014).
In figuur 4.4 is het projectgebied weergegeven op een uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen. Uit deze waardenkaart blijkt dat het projectgebied zich (gedeeltelijk) kenmerkt door de historische dorpsstructuur/ lintbebouwing (gebiedstype 1).
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Dongen)
In dit gebied gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing met eventueel het aanwezige groen en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst van identiteitsbepalende objecten.
Het plangebied is gelegen aansluitend op cultuurhistorisch waardevolle gebieden en de lintbebouwing aan de Hoge Ham en de Lage Ham. De omgeving als geheel is uniek omdat het een gegroeide historische structuur is waarin uit alle ontwikkelingsperiodes sporen zichtbaar zijn gebleven.
Uit de periode van de agrarische veenontginningen dateert de stedenbouwkundige plattegrond van het gebied met de stichtenstructuur en de oude kadastrale grenzen die worden gerespecteerd door de bebouwing. De bebouwing uit deze periode is echter goeddeels uit het gebied verdwenen. Uit de periode van de verstedelijking en de (leer)nijverheid dateert de fijnmazige stedenbouwkundige structuur van arbeiderswoninkjes en bedrijfsgebouwen. Resten van een huisleerlooierij, twee traditionele looierijen, een wagenmakerij en een werkplaats van een aannemer zijn in de omgeving bewaard gebleven en met de recent afgeronde herontwikkelingsopgaves in ere hersteld.
Daarnaast is op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dongen zichtbaar dat ten westen van het plangebied een monument in de vorm van molen 'Koningin Wilhelmina' aanwezig is. Effecten op cultuurhistorisch en functioneel vlak ten aanzien van deze molen worden nader beschreven in paragraaf 4.6.2.2.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 26 nieuwe woningen op het terrein met verouderde bedrijfsbebouwing achter bestaande lintbebouwing van de Lage Ham. De bebouwing op het achterterrein is niet cultuurhistorisch waardevol. Bij het ontwerp en de realisatie van de nieuwe woningen zullen historische (lijn)elementen (met name gericht op de bestaande lintbebouwing aan de Lage Ham) behouden blijven en (zichtlijnen naar) de omliggende bebouwing niet worden aangetast. Er zal op een acceptabele manier rekening gehouden worden met omliggende cultuurhistorische waarden.
Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van molen 'Koningin Wilhelmina'. De molen bevindt zich aan de Windmolenweg, in het noorden van de kern Dongen en ten noordwesten van het plangebied Lage Ham. Het betreft een zogeheten ronde stellingmolen. In het noorden, oosten en zuiden wordt de molen omgeven door bedrijventerreinen met onder andere een grote supermarkt, een discountwinkel en een boerderij. Daarnaast zijn er op korte afstand diverse twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen gelegen. Zuidelijk en zuidwestelijk van de molen bevinden zich de grotere en planmatig opgezette woonbuurten van Dongen.
De kortste afstand van het bouwvlak ten behoeve van de vrijstaande woning bedraagt meer dan 200 meter. Overige afstanden van bouwvlakken ten opzichte van de molen zijn inzichtelijk gemaakt in figuur 4.5.
Figuur 4.5 Afstanden bouwvlakken binnen plangebied tot aan de molen
Onder de omgeving van de molen wordt conform de handreiking molenbiotoop van vereniging De Hollandsche Molen een afstand van ten hoogste 400 meter verstaan. Bestaande rechten dienen zoveel mogelijk te worden gerespecteerd.
Voor het bepalen van richthoogten voor woningbouw op een afstand < 400 meter gaat het te allen tijde om een belangenafweging. Bij deze afweging kan worden betrokken dat de stellingmolen niet bedrijfsmatig in gebruik is. Op grond van de handreiking en het geldende bestemmingsplan mogen in de eerste 100 meter rondom de molen de obstakels niet hoger zijn dan de stelling van de molen, in dit geval 7,4 meter. De omgeving van de molen is op grond van biotooptechnische criteria te classificeren als “redelijk”. In deze specifieke situatie is de kwaliteit van het molenbiotoop binnen een afstand van 100 meter van de molen bepalend. Binnen deze zone zijn namelijk verschillende gebouwen en bomen aanwezig die hoger zijn. Vooral hoge bomen zijn van grote invloed op het mechaniek en het functioneren van de molen. Voor een goede werking van de molen zouden bomen in een omtrek van 100 meter niet hoger dan 7,4 meter dienen te zijn.
In de huidige situatie staan zowel binnen een afstand van 100 meter als binnen een afstand van 400 meter rondom de molen hoge bomen en obstakels. De hoogtekaart is weergegeven in figuur 4.6. Figuur 4.7 toont een kaart met hoogtemetingen die de biotoopnorm overschrijden.
Figuur 4.6 Hoogtekaart directe omgeving molen (Bron: AHN)
Figuur 4.7 Hoogtemetingen die de biotoopnorm overschrijden (Bron: Provincie Noord-Brabant)
Deze hoogtes zijn bepalend voor de werking van de molen, waarmee het toepassen van de formule uit de handreiking niet voorstelbaar is en een erg vergaande beperking oplevert ten aanzien van de maximum bouw- en beplantingshoogten ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast kan op basis van meetgegevens voor het nabijgelegen meetstation (vliegbasis Gilze-Rijen, Dongen heeft geen officieel meetstation) geconcludeerd worden dat het zuidwesten de dominante windrichting is. Figuur 4.8 toont de bijbehorende windsnelheidsstatistieken en windrichtingen.
Figuur 4.8 Windsnelheidsstatistieken en windrichtingen (Bron: Windfinder)
Op basis van bovenstaande motivering kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling een dermate beperkte invloed heeft op de werking van de molen. De in dit bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogte van 10 meter ten behoeve van zowel de vrijstaande woningen als de appartementen is daarmee aanvaardbaar in het kader van de molenbiotoop.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Bijbehorend rapport is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting. Hierna volgt een beknopte samenvatting.
Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Beljaartlaan, Lage Ham en Noorderlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Veenmos en Weegbree) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woningen en appartementencomplexen. Voor elke zijde van de gebouwen zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.41.
Alleen ten gevolge van de Beljaartlaan treedt op de zuidoostelijke gevel van woning 1 en appartementenblok B een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Beljaartlaan is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In figuur 4.9 zijn de gevels waarop een overschrijding berekend is weergegeven.
Figuur 4.9 Gevels met overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (Bron: Econsultancy)
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Beljaartlaan dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Zoals beschreven in paragraaf 4.4 is het plangebied gelegen binnen de richtafstand van de bedrijfsbestemming met milieucategorie 3.2 ten noordwesten van het plan. Om te bepalen wat de geluidbelasting op de beoogde woningen afkomstig van de naastgelegen bedrijfsbestemming is en deze te toetsen aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 5.
In tabel 4.4 is het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau ter plaatse van de beoogde woningen (G1 en G2) en appartementen (blok A en blok B) en de maatgevende bestaande woning weergegeven. Volgens de systematiek van de Handreiking wordt in de dagperiode enkel op beganegrondniveau getoetst, terwijl in de avond- en nachtperiode enkel op bovengelegen verdiepingen wordt getoetst. Voor afwijkende bebouwing (zoals appartementen en bungalows) zijn overeenkomstig met de betreffende bouwlaag andere beoordelingshoogten gehanteerd. In bijlage 2 van het onderzoeksrapport is een volledig overzicht van berekeningsresultaten weergegeven. Er zijn geen toeslagen voor bijzondere geluiden toegepast.
Tabel 4.4 Berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau [dB(A)]
Het hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter hoogte van het plan bedraagt 48 dB(A), 43 dB(A) en 38 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het hoogste berekende maximale geluidsniveau ter hoogte van het plan bedraagt 67 dB(A), 60 dB(A) en 55 dB(A) in respectievelijk de dag-, avonden nachtperiode. Hiermee wordt voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau voldaan aan de richtwaarden voor stap 2 uit de VNG-publicatie. Tevens wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Hiermee kan geconcludeerd worden dat wat betreft industrielawaai sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied. Ook na de realisatie van het plan worden de rechten van de bedrijfsbestemming gerespecteerd.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Met in acht name van bovengenoemde voorwaarde vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Inrichtingen
Conform de risicokaart (figuur 4.10) blijkt dat in (de nabije omgeving) van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Bovendien worden met de beoogde ontwikkeling geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Figuur 4.10 Risicokaart met aanduiding plangebied (Bron: Atlas leefomgeving)
Transport gevaarlijke stoffen
In de nabije omgeving van het plangebied worden conform de risicokaart op geen enkele wijze gevaarlijke stoffen vervoerd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Initiatiefnemer is voornemens circa 26 woningen mogelijk te maken op de locatie aan Lage Ham 40 te Dongen. Het planvoornemen is berust op twee vrije kavels (categorie vrijstaande koop) aan de zuidwestzijde van het plangebied en twee appartementengebouwen met elk twaalf appartementen.
Door de ontwikkeling is er, zoals beschreven in paragraaf 4.3.2.3, sprake van een toename van verkeer van 87,44 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een (worst-case) aandeel vrachtverkeer van 10%. In de nibm-tool (versie 2022) is 2024 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,14 µg/m³ en van fijnstof van 0,02 µg/m³ (tabel 4.6). Geconcludeerd kan worden dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
Tabel 4.6 Resultaten NIBM-tool 2022
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. De Hoge Ham is de maatgevende weg. Uit de tool (figuur 4.6 en bijbehorende tabellen 4.7 t/m 4.9) blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied als gevolg van de ontwikkeling (met bijbehorende toename van het benoemde gehalte stikstof en fijnstof in de lucht) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.11 Toetspunt directe omgeving projectgebied (Bron: Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit)
Tabel 4.7 Concentraties NO2
Tabel 4.8 Concentraties PM10
Tabel 4.9 Concentraties PM2,5
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 6. Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de puinhoudende grond verhogingen van lood, zink, PCB’s en PAK’s ten opzichte van de achtergrondwaarden worden aangetroffen. In de zwak kolengruishoudende grond worden de parameters zink en PAK’s sterk verhoogd (>interventiewaarden) aangetroffen. De parameters cadmium, koper, lood en minerale olie worden licht verhoogd aangetroffen. In de zintuigelijke schone grond worden van de onderzochte parameters geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarden aangetroffen. In het grondwater worden geen verhogingen ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen.
Ter plaatse van de ondergrondse tank wordt ter plaatse van het vulpunt minerale olie verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen. In de ondergrond worden geen verhogingen van minerale olie ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen. In het grondwater worden geen verhogingen ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen.
De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd, de resultaten van het bodemonderzoek geven aanleiding om een nader onderzoek uit te voeren ter plaatse van boring 21 naar de sterke verhoging aan zink en PAK’s. Op basis van dit bodemonderzoek bestaan er belemmeringen met betrekking tot het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.
Op basis van het aantreffen van puin in de bodem is de bovengrond als verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest. Geadviseerd wordt op de locatie een onderzoek naar asbest in bodem conform NEN 5707.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het reeds uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is ter plaatse van de onderzoekslocatie een nader onderzoek conform NTA 5755 en een asbest in bodemonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd. Bijbehorende onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 7.
Het doel van het nader onderzoek is om de ernst en omvang van de verontreiniging met zink en PAK’s vast te leggen. Ten behoeve van de verontreiniging met zink en PAK’s is een conceptueel model voor de locatie Lage Ham 40 te Dongen. Het doel van het asbest in bodemonderzoek is met een relatief geringe onderzoeksinspanning inzichtelijk maken of de verdenking op een verontreiniging (met asbest) in de bodem terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem. Het conceptueel model is verplicht om de onderzoeksstrategie conform NTA 5755 ‘Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek – Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging’ vast te stellen.
Nader bodemonderzoek
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van Lage Ham 40 te Dongen verhoogde concentraties van zink en PAK’s worden aangetroffen. De volgende onderzoeksvragen zijn voorafgaand geformuleerd:
Is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met zink en PAK’s, en wat is de globale omvang?
Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de ondergrond van B21 geen verhogingen meer van zink en PAK’s ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. In de omliggende boringen wordt enkel nog PAK’s verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen. De sterke verontreiniging is niet te relateren aan de kolengruis aangezien in boring 101-1 geen sterke verontreiniging wordt aangetroffen van zink en/of PAK’s.
Verkennend asbest in bodemonderzoek
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat zowel zintuiglijk als analytisch géén asbest is aangetroffen.
Er is geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ (hoeveelheid <25m3). De aangetroffen sterke verontreiniging van zink en PAK’s betreft ca. 20 m3 tot een diepte van 1,0 m-mv. Aanbevolen wordt indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van B21 de bovengrond separaat te ontgraven, middels een plan van aanpak, en af te voeren naar een erkend verwerker. Dit plan van aanpak dient vooraf door de gemeente Dongen akkoord worden bevonden.
Waterbeheer en watertoets
Voor alle ruimtelijke plannen zal een watertoets moeten worden uitgevoerd. In deze watertoets wordt aangegeven hoe in het betreffende plan met water wordt omgegaan. Daarbij wordt allereerst sterk ingezet op preventie van verontreiniging en nuttig hergebruik van water op lokaal niveau. Daarnaast is voor de retentiebehoefte de voorkeurvolgorde infiltreren, retentie binnen het plangebied, retentie buiten het plangebied of berging in bestaand watersysteem. Aspecten als oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, afvalwater, waterkwaliteit en -kwantiteit, omgevingsfactoren en waterberging komen hierin aan de orde. Met de watertoets wordt de waterbeheerder tijdig betrokken in het ontwerpproces. Opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Dongen. Het gaat hierbij om de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij (nieuwe) ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Water- en Rioleringsplan Dongen
Het Water- en Rioleringsplan Dongen geeft het beleid van de gemeente Dongen weer op het gebied van rioleringszorg (afvalwater en hemelwater) en haar gemeentelijke zorgtaken ten aanzien van grondwater. In het plan komt ook het stedelijke oppervlaktewater aan de orde, omdat hemelwater, grondwater en zelfs afvalwater relaties hebben met het oppervlaktewater. De zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Dit Water- en Rioleringsplan Dongen geldt voor onbepaalde tijd en wordt indien nodig geactualiseerd. Momenteel geldt de versie 2022.
Verordening afvoer hemel- en grondwater Dongen
In raadsvergadering van 14 december 2023 heeft de gemeenteraad van Dongen de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater Dongen' vastgesteld. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere hittestress, wateroverlast en droogte toe. Dit vraagt om maatregelen waarbij niet alleen de gemeente de verantwoordelijkheid draagt, maar ook inwoners en bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen. Enerzijds streven we naar invoering van een subsidieregeling die inwoners en bedrijven zal stimuleren om in bestaande situaties zelf maatregelen te treffen. Anderzijds is het nodig dat in nieuwbouwsituaties regels ervoor gaan zorgen dat regenwater in eerste instantie wordt opgevangen op eigen terrein en grondwater niet meer vanzelfsprekend wordt afgevoerd op de riolering. In het door uw raad vastgestelde Water- en Rioleringsplan Dongen 2022 (WRP) is vastgelegd hoe we als gemeente omgaan met de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Hierin heeft u opdracht gegeven te onderzoeken op welke wijze aanvullende regels gesteld kunnen worden ten aanzien van afvoer van hemel- en grondwater. Daartoe is bijgaande verordening opgesteld.
Algemeen
Het plangebied (circa 3.960 m2) omvat het terrein gelegen aan de Lage Ham. Het gebied is in de huidige situatie volledig verhard.
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Dongen ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In de directe omgeving van de kern van Dongen zijn hoofdzakelijk zandgronden aanwezig. In de omgeving van de kern van Dongen zijn verschillende grondwatertrappen aanwezig. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VI, waar de gemiddelde hoogste grondwaterstand schommelt tussen 0,40 en 0,80 meter onder maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op 1,20 meter onder maaiveld ligt. De kaart is weergegeven in figuur 4.12.
Figuur 4.12 Grondwaterstanden omgeving kern Dongen
(Bron: Bodemkaart van Nederland, 2018)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Op basis van bovenstaande afstanden kan gesteld worden dat in of nabij geen watergangen gelegen zijn.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Dongen zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Algemeen
Initiatiefnemer is voornemens circa 26 woningen mogelijk te maken op de locatie aan Lage Ham 40 te Dongen. Het planvoornemen is berust op twee vrije kavels aan de zuidwestzijde van het plangebied en twee appartementengebouwen met elk twaalf appartementen aan de noordoostzijde van het plangebied.
Waterkwantiteit
Voor alle nieuwbouw en aanleg van verharding van meer dan 20 m2 moet er conform de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater Dongen' een regenwateropvang gemaakt worden waar 60 liter in past voor elke vierkante meter nieuwe verharding. Wanneer bestaand verhard oppervlak grenst aan nieuw verhard oppervlak en betrekking heeft op het zelfde perceel, moet er ook een regenwateropvang komen voor het bestaande deel. De opvang capaciteit daarvan is 7 liter per m2. Deze opvang mag gecombineerd worden met de hemelwatervoorziening die nodig is voor de nieuw aangebrachte verharding.
Bij de voorgenomen ontwikkeling gaat het om een afname van het verhard oppervlak. Naar verwachting zal deze afname op circa 907 m2 liggen, waarbij er vanuit kan worden gegaan dat de volledige bouwvlakken verhard en/of bebouwd zijn en het overige terrein voor 70 % (2.115 m2) verhard is ten behoeve van parkeerplaatsen, ontsluiting, voorzieningen en overige verharding. Er kan daarom worden uitgegaan van een verhard oppervlak van 3.053 m2 in de toekomstige situatie. Op basis van de normen van de gemeente Dongen dient daardoor rekening te worden gehouden met een retentieopgave van circa (3.053 * 0,060) 183,2 m3.
Zowel binnen het erfgedeelte van de grondgebonden woningen als rondom de appartementen én in het beoogd openbaar gebied wordt een gedeelte van de bestaande verharding in gebruik genomen als (gedeeltelijk) onverharde tuin of groen. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht ten aanzien van de aanleg van een wadi tussen de appartementengebouwen. Tevens zal op het parkeerterrein kleinschalig groen worden aangeplant.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt nader ingegaan op de exacte oppervlakte nieuwe verharding en daarmee de benodigde waterbergingsvoorziening. Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om de benodigde waterbergingsvoorzieningen te realiseren. De opgave is juridisch verankerd in artikel 11.2. Hiermee is de haalbaarheid van dit aspect in voldoende mate aangetoond.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het projectgebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet toegestaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed GRP Dongen is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Bij de herontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande rioolaansluitingen.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is ten aanzien van de aspecten gebiedsbescherming en soortenbescherming een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is weergegeven als bijlage 11. De uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Per thema worden hierna de belangrijkste bevindingen en eventuele aanvullende werkzaamheden toegelicht.
In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen, op vanuit de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.
Natura 2000
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘Langstraat’ ligt op circa 5,4 kilometer afstand het meest nabij het plangebied. Op circa 8,7 kilometer afstand ligt tevens het Natura 2000-gebied ‘Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen’ en op circa 10 kilometer het Natura 2000-gebied ‘Biesbosch’. De ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden is weergegeven in figuur 4.13.
Figuur 4.13 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: Econsultancy)
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de aard van de ingreep en afstand niet op voorhand uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2023). Het volledige stikstofdepositieonderzoek is opgenomen als bijlage 8. In bijlage 1 en 2 van dit onderzoek zijn de bijbehorende berekeningen opgenomen. Ten aanzien van de gebruiksfase is een worst-case beredenering van de verkeersgeneratie aangehouden.
Inmiddels is het programma AERIUS Calculator geactualiseerd naar versie 2023.0.1. Op basis hiervan zijn de rekenbladen voor de aanleg- als de gebruiksfase geactualiseerd en opgenomen als bijlage 9 en 10. De uitgangspunten en invoergegevens uit het stikstofdepositieonderzoek zoals opgenomen als bijlage 8 zijn in stand gebleven.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 810 meter ten noorden van de onderzoekslocatie. In figuur 4.14 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.14 Plangebied (gele pijl) ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (Bron: Econsultancy)
Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Noord-Brabant de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk te onderzoeken. Gezien de afstand van de onderzoekslocatie tot het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk en/of gezien de aard van de voorgenomen ingreep zullen de wezenlijke waarden en kenmerken ten opzichte van de oorspronkelijke situatie niet veranderen. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 hectare en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Wegens het ontbreken van bomen op de onderzoekslocatie, kan het onderdeel houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming buiten beschouwing worden gelaten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Quickscan
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 4.10. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 4.10 Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (Bron: Econsultancy)
Op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming dient voor uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor boomvalk, buizerd, sperwer, ransuil, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Aanvullend onderzoek
In navolging op de uitgevoerde quickscan, is een aanvullend ecologisch onderzoek verricht. Bijbehorend onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 12.
Er zijn geen nestlocaties of andere beschermde functies aangetroffen van de boomvalk, buizerd, ransuil en sperwer.
Er zijn geen verblijfplaatsen of andere beschermde functies aangetroffen van vleermuizen.
Door de aangetoonde afwezigheid van beschermde functies van de boomvalk, buizerd, ransuil, sperwer en vleermuizen op de onderzoekslocatie is overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten niet aan de orde.
Met betrekking tot algemene broedvogelsoorten wordt geadviseerd de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen. Hiermee kan een eventuele overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels worden voorkomen. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Overtredingen ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen kunnen worden voorkomen door geen additionele (bouw)verlichting toe te passen richting van de bomenrij in de directe omgeving van de onderzoekslocatie. Indien verstoring door een toename van verlichting dreigt, dient een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige te worden opgesteld, waar maatregelen in worden vastgelegd om verstoring door verlichting te voorkomen.
Voor de beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.
Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:
Energieneutraal (BENG)
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
Aardgasvrij (Wet VET)
In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.
De ontwikkeling zal voldoen aan de eisen ten aanzien van milieukwaliteit, gebruikskwaliteit, gezondheid en toekomstgerichtheid. Daarnaast voldoet het initiatief aan de (energie)prestatie eisen uit het bouwbesluit. Ook zijn de maatregelen uit de flyer van de gemeente Dongen (https://www.dongen.nl/fileadmin/Dongen_ bestanden/Documenten/Inwoner/Bouwen_en_wonen/klimaatbestendig_en_duurzaam_bouwen.pdf) geanalyseerd en toegepast in de planvorming. In een later stadium worden aspecten nader uitgewerkt en aanvullende aspecten aangedragen.
Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woning de volgende maatregelen beoogd:
Met de voorgaande maatregelen wordt in ieder geval invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw. Bij de planuitwerking (fase omgevingsvergunning bouwen) zal hier nadere aandacht aan worden besteed en wordt bekeken op welk vlak duurzaamheid kan worden geïntegreerd.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet altijd overal van toepassing):
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn diverse bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
De toekomstige grondgebonden woningen en appartementen zijn bestemd voor wonen en hierbij behorende tuinen en erven. Beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn toegestaan.
Op de verbeelding is door middel van bouwvlakken aangegeven waar de hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het maximum aantal woningen is vastgelegd via een aanduiding op de plankaart.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
De in dit artikel aangegeven bestemming betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de kaart weergegeven. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.5 leidend.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
In dit artikel is een parkeerregeling en de werking van wettelijke regelingen opgenomen.
In artikel 12 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
In het kader van de beoogde plannen is aan de hand van richtlijnen van en in afstemming met de gemeente Dongen een omgevingsdialoogtraject opgestart en heeft in het gemeentehuis (Hoge Ham 62 te Dongen) op dinsdagavond 21 november 2023 een inloop-informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze informatiebijeenkomst werden aanwezigen geïnformeerd over de beoogde ontwikkelingen en werden zij uitgenodigd om met betrokken partijen in gesprek te gaan.
Van de informatiebijeenkomst en het dialoogtraject daarna is een verslag opgesteld. Dit verslag is opgenomen als bijlage 13. Bijbehorende getoonde posters zijn opgenomen als bijlage 14. Hierin wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelpunten, relevante bevindingen, eventuele wijzigingen en besproken verbeterpunten. Ten slotte wordt een doorkijk gegeven richting het vervolgtraject.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt voor de vaste overlegpartners. Per partner wordt hierna de reactie en de wijze van verwerking in het bestemmingsplan weergegeven.
Veiligheidsregio
Voor het concept-ontwerpbestemmingsplan Lage Ham 40 in Dongen zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid (de dichtstbijzijnde risicobron ligt op meer dan 700 meter afstand). De bereikbaarheid van de planlocatie is goed, mede dankzij een calamiteitenroute. Hierdoor is er een doorgang mogelijk vanaf de Lage Ham naar de Beljaartlaan. De route is alleen toegankelijk voor hulpdiensten; als hiervoor een toegangssleutel voor bijvoorbeeld paaltjes nodig is, wordt geadviseerd dit te overleggen met de lokale brandweer.
De reactie van de Veiligheidsregio is voor kennisgeving aangenomen. Er zijn geen wijzigingen in het bestemmingsplan noodzakelijk.
Provincie Noord-Brabant
Provincie Noord-Brabant geeft aan geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.
Waterschap Brabantse Delta
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het concept bestemmingsplan geeft het Waterschap Brabantse Delta positief wateradvies.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.